Naar verluidt stond de tekst “Ken uzelf” boven de ingang van de tempel van Apollo. Sommigen zagen daarin het advies van de Goden om het kennen van jezelf als de allerbelangrijkste activiteit te nemen, omdat zonder zelfkennis geen andere kennis mogelijk is. Anderen zagen daarin de opdracht tot het kennen van jouw plaats in een hogere orde.
Het hebben van een “zelf” is voorbehouden aan een beperkt aantal evolutionair hogere diersoorten: dolfijnen, olifanten, mensapen en mensen (Mitchell, 2012). Het is de capaciteit waarmee je vanuit jezelf (“ik”) naar jezelf (“mij”) kan kijken.
Het doel van dit zelf is niet alleen om jezelf te kennen, maar om op jezelf te reflecteren en jezelf vervolgens aan te passen. Ongeacht welke aspecten je van het “zelf” wilt onderzoeken; zelfreflectie en zelfregulatie lijken de voornaamste functies van het zelf te zijn (Leary & Tangney, 2012).
Hoewel niet te bewijzen, is het momenteel een geaccepteerd beeld dat evolutionair gezien het “zelf” tussen ca. 60.000 en 30.000 jaar geleden zijn intrede deed in onze soort (Sedikides & Skowronski, 2003). Grofweg waren daarvoor twee redenen: 1) door klimaatveranderingen gingen we noodgedwongen vleeseten en jagen, waardoor meer onderlinge communicatie en planning nodig waren, en 2) de gemeenschappen waarin we leefden werden groter waardoor we sneller, meer en gemiddeld kortere relaties met anderen aangingen hetgeen een hogere mate van flexibiliteit in hiërarchie en status vereiste. Om beide redenen is een scherpere afbakening en voorspelbaarheid van het zelf ten opzichte van de ander nodig, en met dan name voor de vraag waar men gelijk, dan wel anders is dan de ander. In lijn met de theorie van het domesticeren van het zelf van Bruner en Gleeson (2019) is daarbij tevens te beargumenteren dat het zelf nodig was om agressie te beheersen, samenwerking te verbeteren, taal te ontwikkelen en kennis te delen. Daarmee is namelijk een hogere mate van sociale complexiteit en technologische ontwikkeling mogelijk, waardoor overlevingskansen toenemen.
Net als de ontwikkeling van de individuele mens een reflectie van de evolutie van de menselijke soort is, zien we het ontstaan van het zelf ook in de ontwikkeling van het kind. Een klassieke indicatie daarvan is de volgende test. Zet een stip op de neus van een kind en zet het voor een spiegel. Afhankelijk van cultuur en de daaraan gebonden wijze van opvoeden, heeft het ergens tussen de 6 en 24 maanden een beeld van zichzelf ontwikkeld waardoor het de stip zal wegwrijven, omdat die niet bij het zelfbeeld past (Bertenthal & Fischer, 1978; Mitchell, 2012).
Het “zelf” is, vanuit het basisprincipe van adaptatie van de evolutie, ontstaan om onszelf aan te passen. Een stabiel zelf is namelijk niet per definitie een effectief zelf. Schaamte bijvoorbeeld, als een aan het zelf gekoppelde emotie, motiveert om te reflecteren en jezelf te reguleren. Het is daarom bovenal jammer dat modellen als DISC, Insights Discovery, MBTI, e.d., los van het gebrek aan wetenschappelijke evidentie en predictieve validiteit, mensen vaak vastzetten in een beeld van “ik ben nu eenmaal zo”. Dweck (2006) maakt niet voor niets het onderscheid tussen “fixed” en “growth” mindset als de sleutel naar succes.
Denk nu niet dat je een soort enkelvoudig zelf hebt dat je al naar gelang de omstandigheden kunt veranderen. Het is beter te denken in een complex geheel van meerdere zelven die je afhankelijk van de context effectief inzet. Hoe complexer dat geheel, hoe beter mensen met bedreigingen van buitenaf kunnen omgaan. Mensen met een minder complex geheel aan zelven zijn kwetsbaarder omdat ze minder hebben om op terug te vallen (Walton, Paunesku, & Dweck, 2012). Het reduceren van die complexiteit met modellen met maar enkele persoonlijkheidsdimensies, kost dus vaak niet alleen veel geld, maar heeft ook het negatieve effect dat het mensen (en daarmee hun organisaties) kwetsbaarder maakt.
Een van de belangrijkste mogelijkheden van het hebben van een zelf is dat we een versie van onszelf in de toekomst kunnen zien. Voor de effectiviteit daarvan moet die toekomstige versie van onszelf positief, enigszins gelijkend en levendig voor te stellen zijn. Mensen met een dergelijk toekomstig zelf zijn pro-actiever in het vormgeven van hun loopbaan (Strauss, Griffin, & Parker, 2012). De levendigheid van je toekomstig zelf vermindert zelfs neigingen tot crimineel en uitstel-gedrag, omdat een focus op de lange termijn doelen je helpt bij het uitstellen van beloningen (Blouin-Hudon & Pychyl, 2017; Van Gelder, Luciano, Weulen Kranenbarg, & Hershfield, 2015).
Binnen Loopbaanbegeleiding zijn drie theoretische perspectieven te onderkennen. Het eerste is het zogenaamde Person-Environment-fit model dat uitgaat van de mate waarin iemand in de huidige omstandigheden effectief is en welk gat daarin eventueel te overbruggen valt. In deze benadering past het testen voor bijvoorbeeld selectiedoeleinden. De tweede benadering is een ontwikkelingsmodel waarin verschillende ontwikkelingsfasen in het leven ook binnen de loopbaan zijn te herkennen, inclusief faseovergangen en veranderingen.
Het derde model van de dynamische loopbanen kent een holistische benadering die de gehele persoon beziet, ervan uitgaande dat veranderingen in behoeften, waarden en motivaties snel moeten meebewegen met de huidige arbeidsmarktontwikkelingen. De traditionele kijk op ‘vaste’ (loop)banen die gestuurd worden door de wensen van de werkgever is dan verlaten ten faveure van een meer dynamische kijk op de loopbaan waarbij de werknemer zelf proactief verantwoordelijkheid neemt. Het is juist in deze benadering dat we aan het toekomstig zelf werken. Dat doen we onder andere door: mensen uit hun vernauwde beeld van henzelf te halen door connectie te laten maken met andere aspecten van henzelf die bijvoorbeeld niet onder druk staan, mensen connectie te laten maken met toekomstige meer capabele versies van henzelf, en mensen verbinding te laten maken met belangrijke en waardevolle andere mensen, zoals rolmodellen.
Baumeister en Vohs (2003) zien het zelf als een besturingsfunctie (executive function) waarmee we kunnen plannen, doelen kunnen stellen en kunnen afstemmen met onze omgeving, ten einde een hogere slagings- en overlevingskans te creëren. Als je verantwoordelijkheid bent voor de besturing van je organisatie moet je je een beeld vormen van de toekomst van je organisatie. Gun dat ook je medewerkers. Het belangrijkste doel is namelijk niet “ken uzelf”, maar “ken uw toekomstig zelf”.
Referenties
Baumeister, R. F., & Vohs, K. D. (2003). Self-Regulation and the Executive Function of the Self. In M. R. Leary & J. P. Tangney (Eds.), Handbook of Self and Identity (pp. 197–217). New York: The Guildford Press.
Bertenthal, B. I., & Fischer, K. W. (1978). Development of self-recognition in the infant. Developmental Psychology, 14(1), 44–50. https://doi.org/10.1037/0012-1649.14.1.44
Blouin-Hudon, E. M. C., & Pychyl, T. A. (2017). A Mental Imagery Intervention to Increase Future Self-Continuity and Reduce Procrastination. Applied Psychology, 66(2), 326–352. https://doi.org/10.1111/apps.12088
Bruner, E., & Gleeson, B. T. (2019). Body Cognition and Self-Domestication in Human Evolution. Frontiers in Psychology, 10(May), 1–5. https://doi.org/10.3389/fpsyg.2019.01111
Dweck, C. S. (2006). Mindset. The new psychology of success. New York, NY: Random House. Inc.
Leary, M. R., & Tangney, J. P. (2012). The Self as an Organizing Construct in the Behavioral and Social Sciences. In M. R. Leary & J. P. Tangney (Eds.), Handbook of Self and Identity (Second Edi, pp. 1–18). New York: The Guildford Press.
Mitchell, R. W. (2012). Self-Recognition in Animals. In M. R. Leary & J. P. Tangney (Eds.), Handbook of Self and Identity (Second Edi, pp. 656–679). New York: The Guildford Press.
Sedikides, C., & Skowronski, J. J. (2003). Evolution of the Symbolic Self: Issues and Prospects. In M. R. Leary & J. P. Tangney (Eds.), Handbook of Self and Identity (pp. 594–609). New York: The Guildford Press.
Strauss, K., Griffin, M. A., & Parker, S. K. (2012). Future work selves: How salient hoped-for identities motivate proactive career behaviors. Journal of Applied Psychology, 97(3), 580–598. https://doi.org/10.1037/a0026423
Van Gelder, J. L., Luciano, E. C., Weulen Kranenbarg, M., & Hershfield, H. E. (2015). Friends with my future self: Longitudinal vividness intervention reduces delinquency. Criminology, 53(2), 158–179. https://doi.org/10.1111/1745-9125.12064
Walton, G. M., Paunesku, D., & Dweck, C. S. (2012). Expendable Selves. In M. R. Leary & J. P. Tangney (Eds.), Handbook of Self and Identity (Second Edi, pp. 141–154). New York: The Guildford Press.
Comments